XXI – Een dag van improviseren
Als ik de volgende ochtend wakker word vallen mij meteen twee dingen op. Ten eerste: ik hoor geen verwarming draaien. Ten tweede: alles is donker. De black-out van gisteravond is blijkbaar nog niet opgelost. En dat is raar. We zijn inmiddels wel wat gewend geraakt maar meestal begint het leven, weliswaar koud en met wat ongemakken, de volgende ochtend gewoon weer – een enkele koude ochtend die ik me nog vers herinner (de elfstedenochtend) uitgezonderd.
Maar op de een of andere manier voelt dit anders. Dat heeft natuurlijk ook met mijn kennis van de voorgeschiedenis te maken: ik weet dat er geen (of nauwelijks) transport meer over de weg gaat. Of over het water – want water is er niet meer. Of met de trein. De havens van Hamburg en Rotterdam en Antwerpen zijn dichtgevroren en, hoewel het Rotterdamse Havenbedrijf met man en macht werkt om de diepste havens ijs-vrij te houden: het is onbegonnen werk. Het onderkoelde water vriest, bij temperaturen van -13 en een harde ooster, achter de ijsbrekers meteen weer dicht. Olietankers komen er soms nog door, maar de verdere distributie stokt. West-Europa zit bijna zonder brandstof. Ik heb geleerd niet somber te denken, maar toch houd ik ergens in mijn achterhoofd rekening met grimmige scenario’s.
Diepvrieshuis
Het kost me de grootste moeite mezelf het bed uit te motiveren, want in onze slaapkamer vriest het nu. Dat zie ik aan het glas water naast mijn bed, waar zich een heel dun vliesje ijs op gevormd heeft. Ik heb een soort routine gemaakt van in één beweging uit bed zwaaien, snel mijn geitenwollen sokken aan te doen en in mijn trui en badjas te glijden. Het huis is doodstil; niets beweegt. Buiten hoor ik de wind in de schoorsteen gieren maar, omdat het nog donker is en er nergens licht brandt, kan ik onmogelijk zien wat er vannacht is gebeurd.
Als ik beneden kom zie ik meteen dat ik niet meer door mijn achterraam de tuin in kan kijken, op een smal spleetje aan de bovenkant na. Eerst maar eens alle kaarsen aansteken en dan (het moet) de tuin in om mijn houtvoorraad aan te spreken die, als bult verstopt onder de sneeuw en wat landbouwzeil, ligt te wachten op een stijfbevroren ondergrond.
De keukendeur krijg ik met enige kracht open en wat ik dan zie tart elke beschrijving. Dit heb ik nog nooit gezien. In alle hoeken van de tuin is de sneeuw opgestoven tot soms anderhalve meter hoog. Een vlaag poedersneeuw waait in mijn gezicht en ik ben in een klap klaarwakker. Mijn God, wat is het koud. De gevel van mijn schuur is niet meer herkenbaar. In de inzettende ochtendschemering is wat ik zie prachtig en gruwelijk tegelijk: alle sporen van leven lijken uitgewist te zijn in deze zachte glooiende sneeuwdeken. Mijn pad naar de schuur: weg. De bobbel in de sneeuw met daaronder mijn hout: nauwelijks herkenbaar. Mijn borders: vage glooiingen. Er moet vannacht minstens 25 cm sneeuw zijn gevallen, zo niet meer, maar meten is onbegonnen werk: wat is de oude laag, wat de nieuwe, en waar meet je? Daarnaast: wat boeit het.
De kou is zo indringend dat ik als een razende wat hout uit de sneeuwhoop trek en mijn bevroren huis binnenloop, dat geen warmte of troost biedt. En ik start een haardvuur, me bedenkende wat vuur voor de oermens een zegen moet zijn geweest, wat een wonder, want dat is het nu ook voor mij. De kleinste straaltjes warmte van het beginnende, embryonale vuurtje verwarmen mijn vingertoppen en deze warmte weet zich eerder in de geest dan fysiek verder in mijn lijf te verspreiden. Dat is één. Twee: koffie zetten. We zijn inmiddels gewend om opschenkkoffie te maken – alsof we kamperen – maar dan moet er wel water uit de kraan komen. En dat komt er vanochtend niet. Niks. Gas is er nog wel. Dus schep ik zuchtend en rillend een pan vol met sneeuw en zet die op het vuur, maar de sneeuw is zó luchtig, dat ik dit ritueel een keer of drie moet herhalen om genoeg water te hebben voor een mok of twee.
Sombere berichten
Mijn vrouw en dochter komen beneden en vragen of ik al meer weet. Omdat ik geen ochtendmens ben (en vind dat ik al genoeg heb gedaan) zet ik zwijgend de radio aan. Uit de broodla haal ik een pakje keihard bevroren brood – we hebben nog 5 sneetjes zie ik. Dat brood ontdooien we voor de inmiddels loeiende haard, een ritueel dat we inmiddels wel gewend zijn geraakt en eten erbij wat er is: wat honing (die blijft toch vloeibaar) en wat hagelslag. De rest – worst, kaas: het is allemaal hard bevroren. Mijn weerstationnetje geeft aan dat het buiten -16,2 is en toch waait het flink. Af en toe zie je witte vlagen stuifsneeuw voorbijvliegen in de straat en als ik beter ga kijken, zie ik dat de straat in een surrealistisch landschap is veranderd.
Er moet minstens 40 cm sneeuw zijn gevallen, zo niet meer, want de auto’s zijn bijna niet meer herkenbaar. Je ziet zachte, witte bulten en rare, geometrische vormen waar de wind vrij spel heeft gehad. Mijn dochter en mijn vrouw kijken stomverbaasd naar buiten. Beiden hoeven vandaag niet naar school, zoveel is me wel duidelijk. En pas nu dringen de radioberichten tot mij door.
Het arme Nederland, dat het toch al zo zwaar te verduren heeft is weer eens recht in zijn hart geraakt: de distributie. Want er is vannacht tussen de 40 en 70 cm sneeuw gevallen, een smalle kuststrook en Zuid-Limburg uitgezonderd. Daarnaast is in heel Nederland, een groot deel van België en in Duitsland de stroomvoorziening weggevallen door een gebrek aan brandstof, zonder uitzicht op een oplossing. Doordat de vorst nu meer dan een halve meter de grond in getrokken is, beginnen de waterleidingen van het waterbedrijf op sommige plekken te bevriezen (wat ook mijn situatie wel zal verklaren). De regering is in crisisberaad bijeen en de pers speculeert over het al of niet uitroepen van de noodtoestand. Want de gezinnen raken langzaam door hun ijzeren voorraden heen en winkels zijn gesloten. In de grote steden broeit onrust – het is dat het te koud is om de straat op te gaan maar zo is de situatie nu: weinig te eten, geen stroom, geen internet en dus geen informatie en, op sommige plekken, geen water. Ik moet dit even tot mij door laten dringen en het moedeloze, onmachtige gevoel dat me overvalt, ver weg weten te houden – want daar heeft niemand wat aan.
Het nieuws brengt ook het droevige bericht dat er inmiddels veel mensen in hun huizen zijn overleden door koolmonoxidevergiftiging: men grijpt blijkbaar alles aan om het een beetje warm te krijgen en mensen stoken in hun flatjes, binnen, de barbecue op, uit wanhoop, en soms met fatale gevolgen. Alarmerende berichten komen uit de hoofdstad: het AMC draait op noodstroom, maar de dieselvoorraad van het generator reikt nog 6 uur ver; daarna is er onherroepelijk geen energie meer voorhanden om patiënten in leven te houden. Tankwagens zouden onderweg zijn, maar juist Noord-Holland is zwaar getroffen door de sneeuw en de wind, en het is hopen dat het transport op tijd Amsterdam bereikt. Ik zet de radio maar uit en voor het eerst zie ik angst op de gezichten van mijn gezin; ze zullen mijn schrik wel gezien hebben, bedenk ik me, en dat mag ook gewoon gezien worden.
Afdeling voorraadbeheer
Dus maak ik een lijstje waarvan ik nooit had gedacht dat eens te zullen moeten maken. Als Pater Familias: wat is belangrijk?
En zo kom ik er dus achter dat we meel, olie en conserven nodig hebben om het een dag of drie uit te zingen. Als dat moet. Alleen zijn de winkels dicht, dus wat nu? We hebben een grote oude soeppan (die mijn opa nog van de Duitsers had gejat) steeds volgeschept met sneeuw en die staat nu half in de haard, op een geïmproviseerd onderstel van bakstenen, te dampen. Met het goddelijk warme water wassen we ons zo’n beetje en we kleden ons zo dik mogelijk aan. Buiten is het nu -15,3. Binnen is het een aangename 4 graden bóven nul. Het sneeuwt nog licht en de wind lijkt langzaam te gaan liggen. Waar blijft die stroom nou? Ik wil boodschappen doen!
Om de verveling te verdrijven zet ik de radio dan maar weer aan. Wat ik daar hoor lijkt uit een andere wereld te komen, althans: ik kan me de berichten niet voorstellen. Het eerste is dat de actiegroep ‘Slavernijverleden’ het konvooi met brandstof voor het AMC tegenhoudt zodat ‘Nederland eens voelt wat het is om gegijzeld te zijn in een zee van wit’. In de studio vindt men dat een redelijk standpunt. Ik word rázend. Het andere nieuws is, dat Nederland 2/3de van zijn strategische reserve aan brandstof kwijtraakt aan het Europese Solidariteitsfonds. De premier legt luchtig uit dat dit ‘conform de afspraken van Lissabon’ is en dat we daar ‘niet zo moeilijk over moeten doen. Wat we nu nodig hebben is positiviteit’. De reporter in kwestie, de lafbek, bindt in en vraagt niets over onze doodvriezende minderbedeelden en bejaarden. Of wat daar zo positief aan is. En Nederland is toch het hardst getroffen van alle landen? Moeten wij niet juist hulp ontvangen? Ik wordt nog kwader en besluit dat ik iets moet doen. Dus loop ik – of eerder: waad ik – door de sneeuw naar de buurman om te vragen wat hij vindt. Die man is nog razender dan ik. En dus besluiten we om een daad te stellen, iets te doen: we gaan vannacht ook een boom omleggen en jatten. Een gemeenteboom. Dan maar zo. Als je dan genaaid wordt, dan willen we er wel warm bijzitten. Ik denk dat heel veel meer mensen het zo voelen. Als ik door de tot mijn middel komende sneeuw ploeterende terugkom, heeft mijn vrouw drie dampende kopjes cup-a-soup weten te regelen. Alweer goddelijke warmte. Eindelijk troost op deze barre ochtend.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!