“Wij wisten het eigenlijk ook niet” zei het oude heertje in keurig Nederlands, kuchte en veegde een druppel van zijn neus. Hij was me eerder meteen opgevallen, scharrelend tussen al die andere bezoekers in trainingspak of windjack, die zich nauwelijks leken te realiseren wat een merkwaardige en bijzondere plek dit was – op de grote groep bontgekleurde new-agers na. Hij bewoog breekbaar en hoekig maar ook energiek en opgetogen. Ik had hem in zichzelf mompelend heen en weer zien lopen, weloverwogen trapjes zien beklimmen, dan weer lang naar de stenen zien staren, zijn rode loopneus steeds afvegend met een brokkelige bruine zakdoek. En af en toe mompelde hij iets en knikte daarbij bevestigend. Mijn dochter vond hem meteen schattig en wilde hem helpen, al wist ze precies niet waarmee. Of adopteren, dat mocht ook.

Deze zandsteenformatie die uit het niets oprijst uit het Teutoburger Wald, die meteen overweldigt door haar absurditeit, het contrast, het visuele geweld, was zó magisch, dat ze puur door haar zeggingskracht allerlei diepere instincten in me losroerde, me liet geloven in bosgoden, tovenaars en oude rituelen. Alsof Caspar David Friedrich hoogstpersoonlijk het ontwerp had geleverd dat vervolgens door een over-toegewijd romanticus in een breed gebaar was neergesmeten. ‘Romantische natuurporno’ dacht ik en lachte.

Door een informatiebord was ik wijzer geworden: dit was een natuurlijke formatie en deze plek werd al duizenden jaren als magisch geëerd. Eerst door de Teutonen met hun druïdes, daarna door de middeleeuwers en hun kerk, vervolgens door de romantici met hun kunst en als laatste door de Nazi’s, die er hét bewijs van hun oercultuur in vonden. Dat er ondanks uitgebreide zoektochten in de jaren ’30 geen spoor van prehistorisch ritueel gebruik van de Externsteine was gevonden, deed daar niets aan af. Nee: dit was de kern van Blut und Boden geweest. Hier waren fakkeloptochten georganiseerd. En ergens begreep ik dat ook wel.

Bij de stenen zag ik het mannetje nog steeds onduidelijk scharrelen. Het groepje new-agers maakte grappen over hem. Mijn dochter had dat gezien en werd kwaad. “We gaan hem hélpen” zei ze, en sleurde me mee. Bij een stenen sarcofaag kwamen we naast hem te staan. Zijn droge witte hand aaide over de stenen wand. Zijn vingers vonden de namen, initialen en jaartallen die hier in honderden jaren in het zachte zandsteen waren gekrast. “Weten we nou eigenlijk waarvoor dit voor ding was?” vroeg mijn dochter na een tijdje, gebarend naar de sarcofaag. Ik zei dat niemand dat precies wist waarop het mannetje zich zomaar tot ons richtte. En zei dat zij het eigenlijk ook niet wisten. En ging verder met het aftasten van de muur. 

We zagen het zwijgend aan. Opeens verstrakte hij. Zijn gemompel werd ademhaling. Hij boog nog verder naar voren, ik was bang dat hij voorover zou vallen. Een druppel bungelde aan zijn neus en werd niet meer afgeveegd. Stralend draaide hij zich naar ons. “Kijk” zei hij, en de druppel viel op zijn jas, “hier sta ik”. We keken allebei. Er stond “RvdS 44”.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.