Ronkend kwam de colonne militaire voertuigen tot stilstand. In de voorste wagen (een Jeep uit WOII) stond ik rechtop, zichtbaar opgetogen in een midden-negentiende-eeuws generaalsuniform, zwaar behangen met galon, tressen en wat dies meer zij. Met iets dat op een maarschalksstaf leek sloeg ik op de Jeep als teken om de motoren uit te zetten. Zo. Dit was dus het Binnenhof. Hier ging het gebeuren. Met een korte hoofdknik gebaarde ik de in de achterste vrachtwagen verborgen huurlingen, voornamelijk Syriërs, uit de auto te springen.
Het Binnenhof was, met zijn twee ingangen, erg makkelijk in te nemen. Het ingeslapen Nederland was gewoon te ranzig om de regeringszetel fatsoenlijk te beveiligen, en dus kon ik met mijn militaire colonne zonder enig beletsel het Binnenhof oprijden en de gebouwen van de Tweede Kamer binnenwandelen. Die was op dat moment druk bezet. Het bijna voltallige kabinet was aanwezig, hoewel er slechts een wet werd besproken die iets met varkens en natte boeren te maken had. Het kabinet had er echter een halszaak van gemaakt en het zou erom spannen vanavond. Het Binnenhof was dus afgeladen; een briljant moment voor een ouderwetse putsch.
De aanwezige beveiligingsbeambten groetten vriendelijk naar mijn exotische peloton met zijn merkwaardig uitgedoste commandant en gingen verder met het lezen van hun krant. Hitsige pers verdrong zich om een of andere obscure staatssecretaris, zodat de ingang van de vergaderzaal zonder enig obstakel te doorkruisen was. Dat deden we dan ook.
In vol ornaat wandelde ik de vergaderzaal in, en liep naar de eerste de beste interruptiemicrofoon. Dit was het moment. Hier zou het beginnen. Midden in het betoog van iemand van Klein Rechts, over zielige natte boeren, begon ik aan wat ik al die jaren zorgvuldig voorbereid had. Mijn Debuut:
“Bek houden, Boer”, baste ik hard in de interruptiemicrofoon. De Backbencher keek verschrikt naar mij. Goed zo. Even werd het stil. Half ingedutte parlementariërs keken geïrriteerd naar de bron van de verstoring van hun middagslaapje. Hier en daar onderdrukt gemompel. Militairen in de vergaderzaal. Een stunt? Ludiek protest? Postmoderne Kinetische kunst? Studenten?
“Dit is een staatsgreep” brulde ik. “U mag naar huis. Dit land heeft u niet meer nodig. Ga, en keer nooit weer om. Ga.” Ik vond dit laatste een beetje pathetisch maar aan de andere kant: een beetje pathos mocht ook wel. Gebeurde er tenminste nog eens iets.
“Wilt u uw standpunt wat duidelijker maken?” vroeg de vergadervoorzitter toonloos. “Bijvoorbeeld: wie bent u en wat wilt u?”. Het geroezemoes op de bankjes had alweer bijna het oude niveau bereikt. Parlementariërs lazen de krant, app’ten wat, sommigen maakten een babbeltje, of strekten de benen, maar niemand keek naar wat er zich tussen mij en de vergadervoorzitter afspeelde.
“Gewoon bek houden!” blafte ik. Verder wist ik niets te zeggen. Dit was niet de impact die ik had gehoopt te maken. Ik keek nog eens om me heen terwijl ik naar woorden zocht. In de hele zaal zat niemand, maar dan ook niemand die zich ook maar iets aantrok van wat mijn glorieuze debuut had moeten zijn.
“Meneer” ging de vergadervoorzitter vermoeid verder, “wij proberen hier te wérken. Als u iets wilt vragen verzoek ik u daarvoor de geijkte kanalen te zoeken. Valt u ons toch niet lastig. In het landsbelang. Dank u. En neemt u die heren in die groene pakken dan alstublieft weer mee?”
Ik was totaal uit het veld geslagen. Onderhoudsmonteurs van de NOS poetsten onderdelen van de camerastatieven. Bodes brachten braaf briefjes rond. De Syriërs waren inmiddels aan de praat geraakt met DENK over hun belabberde arbeidsvoorwaarden en hiërarchie in het algemeen, waarbij driftig mijn kant uit werd gebaard. Ik besloot rechtsomkeert te maken, en sjokte verslagen de vergaderzaal uit. Het journaille verdrong zich nog steeds om de ineens belangrijk geworden obscure staatssecretaris die daar zichtbaar van genoot, niemand merkte mij op.
Buiten gespte ik mijn sabel af, en gaf de maarschalksstaf aan een dankbare Japanse toerist, die met mij op de foto wilde. Stadswachters wielklemden mijn militaire colonne. Een meeuw vloog over, ergens ratelde een tram.
Dit land moest het zonder mij doen.